Mannenkleding

Voor de buitenlanders die in het begin van de twintigste eeuw Volendam bezochten waren de Volendammer mannen in klederdracht een wonder op klompen. Hoe konden die grote kerels met zulke kolossale, wijde en vooral zware broeken zich voortbewegen? Wat waren ze schilderachtig in combinatie met die roodgekleurde jasjes en die zware broeken die bijna tot de grond reikten, waardoor de klompen of schoenen nauwelijks te zien waren. In Hotel Spaander hangt een schilderijtje uit 1900 waarop een magere Engelsman in een voor die tijd moderne korte rijbroek en een Volendammer ineen wijde lange broek elkaar oplettend aankijken. De tekst eronder luidt: ‘Two minds, one thought’. Wat ze denken is wel duidelijk; ‘Wat heb jij een bespottelijke broek aan!’. De broek was gemaakt van dikke zwarte pijstof en had aan de voorkant een vierkante klep, die vastgezet werd op de broekband met zilveren muntstukken, ook wel klapstukken genoemd. Hieronder droegen zij de blauwe onderbroek. De streepte baai over het hemd en dan de gezôentajt en de polkabaai. Of dit werd vervangen door de streepte baai en het blempie. Het gemerkte befje ging om de hals onder de streepte baai.

Door de week werd een trui gedragen gebreid in banen met om de zeven centimeter een wisselend breipatroon. Daaronder zat het gemerkte befje dat met keelknopen werd gesloten. De blauwbaai is de daagse en de blempiesbaai de zondagse winterdracht van de Volendammerman. De mannen droegen op het blempie links op de schouder een zilveren ketting en rechts een eivormig zilveren blempiesknoop. Tevens droeg met om de hals een zijden doek, die in de winter door een karwats werd vervangen.

De meeste mannen droegen in de zomer op het hoofd een lage zwarte pet, met een glimmende klep. Hoe kleiner de pet en hoe schuiner deze op het hoofd stond, hoe modieuzer waren de mannen gekleed. In de winter hadden de mannen een hoge ruige op het hoofd, waardoor de toch al lange robuuste mannen nog groter leken. Een vergelijking met ‘reuzen’ lag dan bij de toeristen, die deze Volendammer mannen op de dijk zagen staan, voor de hand.

De werkkleding van de Volendammer man bestond uit een blauwe broek, de gezondheid, streepte baai, roodhemd en/of trui. Op de botter droeg men tijdens het vissen het oliepak, de slobkousen en de zuidwester. Dit ter bescherming tegen het overslaande water bij stormweer. Wanneer de netten werden binnengehaald en als de vis gesorteerd en verwerkt moest worden, droegen de mannen een schootsvel, een voorschoot van leer of zeildoek ter bescherming van hun kleren. In Volendam noemde men dit kledingstuk een skobbejak (schubbenjak). De visventers droegen ook wel een pijbaai met leren mouwen. Deze was na een dag vis snijden door de vrouwen gemakkelijk schoon te maken. Onder de klompen werden in de winter ijzeren beugels geplaatst om het wegglijden tegen te gaan.

Het roodhemd

Het roodbaaien mannenhemd had ¾ mouwen. Het was een lang hemd met splitten aan de zijkant. Aan de hals middenvoor een split, een rood halsboordje en het befje, waardoor de gouden knopen bevestigd werden. Het baai was geverfd met meekrap, waarvan gezegd werd dat deze kleurstof reumawerend zou zijn.

De gezoentajt (gezondheid)

Als ondergoed droegen de mannen de blauwe onderbroek, een hemd en eertijds daarover de gezoentajt om hun middel. De gezoentajt was een stevige brede band van dikke wollen stof, gevoerd met grijze of blauwe baai met een dubbele overslag. Dit kledingstuk sloot van voren met twee rijen van vier knopen en kon naar twee kanten gesloten worden. De knopen (gortemetielen) waren van witte been, hadden in het midden vier gaatjes waaromheen een rand. De gezoentajt werd opgehouden door twee katoenen banden die over de schouders hingen en die elkaar op de rug kruisten. Tijdens hun werk droegen de mannen dit kledingstuk om hun middel, ter bescherming tegen de kou en rug-, nier en reumaklachten.

De pijbroek

De pijbroek had hetzelfde model als de gladde broek maar in tegenstelling tot de gladde broek had deze broek een naad aan de zijkant. De oorsprong van deze broek is terug te leiden tot de 18e eeuw. Rond de Zuiderzee werden de weide pijlakense broeken gedragen. Na de Napoleontische tijd werden de broeken langer omdat de kuitbroeken uit de mode raakte. De Volendammer broeken reikten in afwijking van andere drachten zelfs wel tot op de enkels. De broek was gemaakt van zwarte pijstof en had aan de voorkant een vierkante klap, die vastgezet werd op de broekband met zilveren muntstukken, ook wel klapstukken genoemd.

De blauwbroek

Deze broek was ook van een heel ander model; de tailleband was uit één stuk en de klap werd van boven in plaats van met klapstukken met gewone knopen gesloten. Vanonder waren de pijpen met plooien iets smaller gemaakt en met een boordje afgewerkt. De stof van deze broek was goedkoper en van een draagbare kwaliteit. De blauwbroek werd voornamelijk tijdens het werk gedragen.

Het befje

Het befje dat de mannen droegen was identiek aan het jongensbefje. De motieven van het patroon waren iets stoerder

De blauwbaai

De blauwbaai was van marine blauwe stof. Deze stof was goedkoper dan de stof van de zwarte blempiesbaai. De voering bestond uit blauwe of paarse wollen baai die met een katje (rand van blauwe of zwarte trijp) was afgezet. De baai had een dubbele overslag en werd gesloten met zwarte conische oplopende knopen.

De streepte baai

De jongens en mannen droegen het mouwloze katoenen streepte baajtje met dubbele overslag, dat ingeweven gekleurde verticale strepen had. Deze baai werd gevoerd met wit katoen. Zoals met de meeste stoffen werden hiervoor ook steeds meerdere soorten kleuren en streepdessins gebruikt. De streepte baai werd gesloten met witte benen knopen. Deze knopen waren rond en liepen flauw conisch op. Als de jongens nog erg klein waren dan werd de streepte baai soms wel vervangen door een soort kralapje. Dat waren twee lapjes die aan één zijde aan elkaar genaaid waren en aan de andere zijde met haken en ogen gesloten werden. Onder het kralapje zaten stikbanden en lussen.

Het blempie

Het blempie wordt gemaakt van zwarte wollen baai en van voren halverwege gesloten met zwarte knopen van dezelfde vorm als bij de streepte baai. De mouwen werden aan het eind met een enkele knoop gesloten. Bij de hals worden aan beide zijden trensjes gelegd waaraan de zilveren knoop en ketting worden vastgemaakt. Het blempie word in de broek gedragen.

Het blempie met klappen

Er is ook nog een zwart wollen baai bekend die lijkt op het model van de polkabaai. Deze baai heeft twee klappen, zoals op de oude foto’s te zien is. Deze baai had ook een dubbele overslag, maar de hals was geheel afgewerkt met een smalle bies.

Het polkabaaitje

De polkabaai was gemaakt van zwart en rood gestreept katoen en gevoerd met ruitjesstof. Er zijn twee varianten van bekend: de polkabaai met en zonder manchetten. Dit kledingstuk was ook op Schokland bekend en had daar waarschijnlijk een andere naam. Op een oude prent van Bing en Braet kom je dit kledingstuk ook tegen. Volgens deskundigen dateert de polkabaai van ongeveer 1700. De polkarage uit de twintiger jaren van de twintigste eeuw hebben geen betrekking gehad op de naamgeving van dit Volendammer kledingstuk. Waarschijnlijk is de naam afgeleid van Polakka. Polen, het land waar de stof van dit polkabaaitje vandaan kwam. Na de tweede wereld verdween de polkabaai uit de Volendammer klederdracht, de laatste Volendammer die dit nog droeg was Nickie.

De karwats

Om de hals droegen de jongens evenals de mannen in de winter een karwats. Een machinaal gebreide lange zwarte wollen das, die dubbel gevouwen in de breedte en dan dubbel in de lengte en dan de einden door de lus, om de hals werd geknoopt en de uiteinden onder het blempie gestopt.

De blempiesbaai

De blempiesbaai was de zondagse winterdracht van Volendammer jongens en mannen. Deze was gemaakt van zwarte wollen baai en gevoerd met paars of korenblauw baai en ook afgezet met een katje. Doordat de revers omgeslagen werden, was de blauwe of paarse voering duidelijk zichtbaar en stak kleurrijk af tegen het zwart van de overige kleding. Ook deze baai werd met een dubbele overslag uitgevoerd en gesloten met dezelfde zwarte knopen als bij de blauwbaai. De mouwen werden gesloten met een enkele knoop. De baai werd over het blempie en de broek gedragen.

De trui

De mannentrui werd in banen gebreid van dunne sajet op vier pennen in een authentiek patroon. Dit patroon was alleen bekend bij de Volendammer truien en werd door Henriette van der Klift-Telligen in haar boekje visserstruien ‘eb en vloed’ genoemd. Volgens de reeds overleden mevrouw G. Sier-Jonk, de breister in informante over het breiwerk legde zij dit niet terzijde als zij het z.g. rechts stuk breide want als zij er dan later weer mee startte dan zou dit duidelijk zichtbaar zijn in het breiwerk. Er zijn truien met een dubbele boord waarin gaatjes gebreid zijn waardoor dan een zwart koordje gestrikt kon worden. Hierbij werd dan een befje met gouden knopen gedragen.

De pet en ruige muts

De meeste mannen hadden als hoofdbedekking zomers een lage zwarte pet met een glimmende klep. In de winter hadden de mannen een ruige muts op, waardoor de toch al lange, robuuste mannen nog groter leken. De muts was van een speciaal soort bont. Aan de achterzijde van de muts waren groene lintjes gestrikt. In een rouwperiode werden deze vervangen door zwarte lintjes.

De zijden doek

In de zomer droegen de mannen een zijden doek om de hals. Deze zwarte doek had met eerst gehard en glanzend gemaakt met donker bieren suiker. De doek werd daarna opgerold tot een dunne rol en de uiteinden vastgeknoopt zodat een ronde lus ontstond die om de hals werd gedragen. Vroeger was deze meestal van gekleurde zuivere zijde of katoen met ingeweven ruiten. De zwarte zijden doek is nu ook nog een onderdeel van de mannenkleding

De ûsters en schoenen

De klompen die de mannen van jongs af aan droegen hadden een ronde kop en waren met schoolbordverf zwart geverfd. Deze verf was niet sleetvast zodat de klompen meestal nauwelijks geverfd leken. De mannen droegen zondags zwarte lage schoenen, waarbij op de wreef een riempje zat, dat met een zilveren gesp was vastgetrokken. De binnenzijde van de schoenen was gevoerd met zacht rood kalfsleer.