Eerste communie en plechtige communie
‘Mieanneujme’ is de Eerste Communie op twaalfjarige leeftijd vóór 1910. ‘mieannuejme’ is de Volendamse benaming voor je Eerste Communie doen. Roomskatholieke kinderen mochten in vroeger eeuwen rond hun 12e levensjaar hun Eerste Communie doen, waarbij ze van de priester vóór in de kerk aan de communiebank voor het eerst de Heilige Hostie ontvingen.
‘Klaanmieanneujme’ is de Eerste Communie op zevenjarige leeftijd na 1910 tot circa 1965. In 1910 stelde Paus Pius X de kindercommunie in, waardoor kinderen al op zevenjarige leeftijd hun Eerste Communie mochten doen. In de zestiger jaren deed het kind op een zelfgekozen dag in het jaar alleen of in kleine groepjes zijn Eerste Communie zonder festiviteiten en zonder speciale kleding. Vanaf 1970 is de gezamenlijke Eerste Communie met de klasgenootjes van één basisschool wederom ingevoerd. Wat is het een feestelijk gezicht: de meisjes in hun mooie lange witte bruidsjurkjes en de jongens in hun deftige pakjes, maar de kleurige kleedjes van de Volendammer meisjes en de stoere pakken van de Volendammer jongens in klederdracht komen nooit meer terug, helaas!
‘Grootmieanneujme’ is de Plechtige Communie met geloofsbelijdenis op twaalfjarige leeftijd na 1910 tot circa 1965. Als men in de zesde klas zat deed men de Hernieuwing van de Doopbelofte, ook wel genoemd de Plechtige Communie. Bij die gelegenheid droegen de jongens een pijbroek. Meestal was dat een broek van vader die gekeerd werd.
Het ‘grootmieanneujme’ was tot de zestiger jaren van de vorige van de vorige eeuw een plechtige gebeurtenis tijdens een gezongen mis. De kinderen deden rond het doopvont geschaard de hernieuwing van hun doopbelofte en zongen tijdens de processie in de kerk: “Credo! Welk geloof hebt Gij? Zegt mij Credo, antwoord mij!” ”Credo! Het evangelie Gods! Met vastheid van een rots! Credo! Credo!”
Het kerkelijk feest werd gevolgd door een gezamenlijke familiefeest; er was thuis visite, de feesteling kreeg cadeau’s. Veel van deze kerkelijke gebruiken en gewoonten zijn inmiddels afgeschaft, dat vanwege veranderende richtlijnen van de roomse kerk, maar ook door gewijzigde denkbeelden van de bevolking.
Jongensdracht bij ‘mieanneujme’
Vóór 1910 hoorde bij deze mijlpaal uiteraard een apart en nieuw Volendammer kostuum. In Volendam greep men voor het kostuum van ‘mieanneujme’ terug op oudere vormen. Voor ‘grootmieanneujme’, de plechtige communie op 12-jarige leeftijd, waarbij tevens de geloofsbelijdenis hoorde, werd vanaf het begin van de negentiende eeuw een kostuum gedragen dat grotendeels neerkomt op het kostuum van een volwassene. De broek van gladde stof was dan vervangen door een wijde broek van pij. De blempiesketting en knoop waren van het model en de grootte van die van de volwassen man, al of niet voor de gelegenheid geleend. Het unieke van dit kostuum was het zogenaamde witte blempt of ‘wit vest’. Het vest was gemaakt van witte marseille en geborduurd met zwarte kruissteken en aan de voorkant gesloten met zilveren hemdknopen. Het is te vergelijken met de hemdrok van het zondagse mannenpak. Het wordt gedragen onder het streepte baaitje. De beide panden van het baaitje dat normaal sloot met een dubbele overslag, werden dan weg gevouwen onder het zwarte blempie. De pracht van al die zilveren knopen kwam dan goed in het zicht. Het witte blempt was aan de voorzijde geborduurd en afgewerkt met een zogenaamd lagetje. Als sluiting is maar één model zilveren knopen bekend, de zogenaamde vrijheid-blijdheidknopen. Op een foto van de communicanten, genomen voor de St.Vincentiuskerk in 1908, dragen de misdienaars witte superplies met fraai borduurwerk. Dit soort kleding werd alleen gedragen op hoogtijdagen en kerkelijke feestdagen, zoals bijvoorbeeld Kerstmis en Pasen. Uit het feit dat deze kleding hier gedragen wordt, blijkt wel dat een communiefeest een heel bijzondere gebeurtenis was.
Meisjesdracht bij ‘mieanneujme’
Het was voor de meisjes die hun plechtige communie moesten doen een spannende tijd. De meisjes zaten in de hoogste klas van de lagere school en na ‘mieanneujme’ zouden zij de school verlaten. Het betekende de overgang van klein naar groot, van kind naar vrouw, van schoolmeisje van de 7e en 8e klas op het dorp en daarna werken in de stad, kortom van groei naar volwassenheid. In deze tijd kwam het vrouwenkostuum in beeld. Je mocht dan op de zaterdagen gekleed met een zwarte rok, een jak en een bontje naar school. In de loop van die tijd werd al wel het gouden slot aangeschaft. Nieuw of tweede hands. Vaak kon het kinderslotje met veel bijbetaling ingeruild worden voor een gouden slot. De goudsmit uit Edam kwam dan met een tas vol sieraden langs de deur. Hij hield heel nauwgezet de diverse feestdagen in de gaten. En bij alle klanten vroeg hij naar de adressen van andere meisjes die binnenkort hun ‘mieanneujme’ gingen doen. Bij hem kon je ook met een spaarkaart geld bijeen sparen voor een gouden slot.
In deze tijd werd voor de jonge meisjes de ‘kerkkleding’ in orde gemaakt. Men kreeg het beste goed, het zondags goed, het opknappersgoed met plooirok en een nieuw bontje. De dasjes werden gehaakt en de overige kleding aangeschaft en genaaid. Voor moeders en voor de kinderen was het een tijd dat er veel moeite gedaan moest worden en veel geld uitgegeven om de hele garderobe compleet te maken. Vaak kregen de kinderen met verjaardagen of met Sinterklaas een nieuwe doek, een kantje voor de hul, of een gemerkte zak. Je liet nieuwe muilen aanmeten, die de schoenmaker op het dorp zelf maakte van glimmend zwart lakleer. Op de feestdag van je plechtige communie liep je erbij alsof je de koningin was en ’s middags ging je de familie langs om je te laten bewonderen en dan kreeg je wat geld toegestopt, dat je dan zelf mocht houden. Het was een onvergetelijk feest dat nog lang in je geheugen gegrift stond.
Bij het oorspronkelijk ‘mieanneujme’ rond het 12e jaar, dus voor 1910 hing het van de grootte van de twaalfjarige meisjes af, wat zij aankregen. De grotere meisjes kregen een kostuum aan zoals de vrouwen dat droegen tijdens de hoogmis, maar met de rode rok. Er zullen in dat geval wel de nodige bestels (horizontale oprijgen) gezeten hebben in de drie onderrokken die men aan het begin van de deze eeuw droeg. Het kwam voor dat een twaalfjarig meisje nog een aannemerskleed moest dragen. Blijkbaar vond de moeder haar nog niet groot genoeg voor het kostuum van een volwassen vrouw. Het ‘kleedje’ was ontleend aan de 19e –eeuwse stadsmode en wijkt niet af van het hetgeen normaal op zondag gedragen werd. Het kleedje sloot van voren. Uiteraard zaten er de nodige onderrokken onder, waarvan één genaaid is aan een mouwloos bovenstuk om het geheel beter op zijn plaats te houden. Jonge meisjes hebben nog niet veel heupen. De versiering op de onderkant van de mouwen bij de pols is heel bijzonder, daar zijn zogenaamde pouletten bewaard gebleven. Normaal volstond men met veel smallere garneringen die als ondergrond een strook zwartfluweel hadden. Voor de meisjes was het zwartzijden schort ook kenmerkend. Dit laatste lijkt ontleend te zijn aan de zwart-zijden schorten die in West-Friesland op zondag als sierschort werden gedragen.