Verklarende woordenlijst

In de teksten zijn diverse Volendammer dialectwoorden gebruikt voor de benoeming van de onderdelen van de kleding. De betekenis hiervan is in  onderstaande lijst opgenomen.

Aggelementje  agrementje  galon ter versiering van de mouwen en hals van het kleedje en de kralap. Aïdastof   katoenen weefsel gebruikt als ondergrond voor borduurwerk. Baai  uit grove strijkgarens vervaardigde sterke geruwde en gerolde wollen stof, gebruikt voor kleding van zeelieden en boeren. Baaitje  kledingstuk voor mannen en jongens. Befje  los mannenboordje dat gesloten wordt met twee gouden knopen. Bessel    oprijg,waardoor de rok bij de meisjes wijder uitstaat. Blauwbaai korte mannenjas,gemaakt van donkerblauw baai met blauwe voering. Blauwbroek   mannenbroek,gemaakt van donkerblauwe duffelse stof en aan de onderkant geplooid aan een koortje. Blauwe rok   zondagse rok met blauwe,zwarte en grijze strepen. Blempie  korte ongevoerde zwarte mannenjas,waarop de ketting en zilveren knoop zijn aangebracht. Blempiesbaai  korte zwarte wollen mannenjas met paarse voering,gedragen in de winter op zondagen en feestdagen. Blikkies  : zie pailletten Bloedkoralen  rode kralen van de halsketting,gemaakt van echt bloedkoraal. Boezel  vrouwenschort,gemaakt van een weefsel van wol met linnen ketting,waarbij aan de bovenkant een brede versierde rand van een andere stof bevestigd is: het zogenaamde "stikkie".  Boomhul  muts uit de 18e eeuw met een grote bol. Bootslot  ovallvormig gouden slot. Brammert  pas gesteven hul die op hoogtijdagen werd gedragen. Brat,borat  sajetgaren uit gekamde wol. Broderie  fijn borduurwerk. Cantille  fijn draadwerk met kleine gouden versieringselementen.zoals plaatjes,spiraaltjes en minuscule Zeeuwse knopjes.  Dasje  wollen das bij vrouwenkleding. Dijzak  witte geborduurde zak onder de rok waarin spulletjes konden worden oogeborgen.Door de week was deze van blauw katoen. Does,pijdoes  lage platte wollen jongensmuts. Drieslagkralen  drie boven elkaar liggende snoeren van bloedkoralen. Duffel  zeer dikker stof voor winterkleding,gemaak uit wollen kaardgarens. Dukatonnen  zilveren broekstukken op de bovenrand van een mannenbroek. Dunne doek  dunne witte machinaal geborduurde tulen doek,gedragen door vrouwen op hoogtijdagen. Festonneren  borduurtechniek voor randversiering,waarbij de ondergrond van de stof weggeknipt wordt;vooral bij knoopsgaten toegepast. Fligrain,filigraan,filigrein   vaak in sierlijke patronen gevormd draadwerk van goud,verguld zilver of zilver op het gouden slot. Fluweeltje  fluwelen band als versiering op mouwen van een kinderkleedje. Galon  lint of koordvormig weefsel van goud of zilverdraad,zijde of wol. Gevlagrimpeld  gerimpeld volgens het patroon van de stof van het vrouwen jak. Gezoentait  brede band rond de taille die met banden opgehouden werd. Gitten een soort fossiel hout,gitzwart van kleur,gebruikt voor rouwkralen. Gladde broek  jongensbroek van glad manchester. Gladhouten wand  'gehoute' wand die glimmend gelakt werd. Gouden knopen  twee gouden keelknopen. Gouden slot  sluiting van de halsketting.  Granaat  donkerrode tot violetkleurige halfedelsteen,gebruikt als kralen voor de halsketting in de rouwperiode. Hul  witte vrouwen hoofdbedekking,van oorsprong stammend uit de 16e eeuw. Hullenhoedje  strooien hoedje dat gedragen werd boven de boomhul of de slappe wiekenhul. Jak  blauw of zwart gestreepte katoenen bovenlijf bedekkende kledingstuk door vrouwen. Kalotje  wollen mutsje bij kleine kinderen.  Kantje  in Volendam genoemd:de voorstrook van de hul.  Kaper  zwarte wollen kindermuts,afgezet met blauwe bolletjes,die door de meisjes in de winter werd gedragen.  Karpoets  zwarte ruige bontmuts.ouderwetse karpoetsen hadden een bruinige gloed.  Karwats  carvatte  lang gebreide zwarte wollen mannensjaal.  Katje  zwart randje van trijp rond de baai.  Kattendoes  lage muts van ingeverfd bont bij jongens.  Ketting  sierketting op het blempie bij mannen,behorend bij de zilveren knoop. Klap  klep van een mannenbovenbroek  Klapbroek  klepbroek of vrouwenonderbroek  Klapstukken  klepstukken   meestal zilveren munten op de bovenrand van een mannenbroek.   Kleedje  jurkje in diverse felle kleuren,ook wel zwart van kleur,met ingeweven motief voor meisjes van 4 tot 12 jaar.  Kletje  aloude in de 16e eeuw bekende benaming voor een kort vrouwenjak,zonder en later met halflange mouwen (colerette).  Klompsokken  zachtleren slofjes die men in de klompen droeg.  Knopspeld zilveren,gouden of vergulde speld met Zeeuws knopje om het kletje op de schouder vast te spelden.  Kralap  krablap met keurige bloemen versierde geborduurde borstlap onder het kletje. Kralen  drie boven elkaar liggende snoeren van bloedkoralen.  Lagetje  langet: zwart-wit band met patroontjes. Lakmuil  lage zwartglimmende vrouwenmuil,gevoerd met rood leer. Llijfbontje lijfje,met daaraan vast een gestreept schort voor meisjes en jongetjes tot de leeftijd van vier jaar.  Lijfrok  mouwloos jak,met daaraan vast een lange rok,gedragen door kinderen.  Mieanneujme  Eerste Communie.  Mofjes  wollen armbedekkingen die 's winters gedragen werden.  Omslagdoek  dubbel gevouwen wollen doek,gedragen door vrouwen in de winter.  Ondermuts  zwarte gladde luuster muts die onder de hul werd gedragen.  Pailletten  kleine ronde glimmende plaatjes,gedragen op het fluweeltje van een meisjesmouw  Pijbroek  zeer wijde lange mannenbroek,gemaakt van een dikke zwarte wollen stof  Pilo  soort bombazijn gekeperd half linnen half katoen weefsel,vooral gebruikt voor werkkleding  Polkabaai  rood-zwart mannenhemd,gemaakt van katoenen stof.  Potkant  fijn kant met bloempotten erin geklost,gebruikt voor de hul.  Pouletten mouwversiering op kleedjes,tot 1940 in de mode.  Raansie  haar dat nog net onder de hul te zien was.  Rijgje  draad door de hul,waardoor deze strakker om het hoofd staat en de wieken naar voren en omhoog komen.  Rompje  strak mouwloos meisjesjakje en vrouwenjak van katoen met voorsluiting.  Rooie rok  feestelijke zevenkleurige gestreepte bovenrok.  Roop  waslijn,stok om de waslijn omhoog en strak te zetten. Ruige muts  hoge zwarte mannenmuts van bont,die vanachter met 3 groene strikjes is dichtgebonden.  Sajet  getwijnd wollen brei-en stopgaren.  Schobbejak,schootsvel  een voorschot van leer die de vissers voorbinden om de kleren te beschermen.  Schootje  gerimpelde rand middenachter onderaan het jak.  Schrootje  gazen onderdeel van de hul.  Slaapmuts  gebreide muts met lange punt van boven die indertijd zowel door mannen als vrouwen gedragen werd.  Slob  werkschort.  Slort  luier.  Slot met kralen  halssieraad bij de vrouwen,gemaakt van drieslagkoralen met een gouden slot.  Slotje  sluiting van een kinderhalssieraad met drieslag kralen.  Spinnenkoppen  versiering op het fluweeltje van een meisjesmouw van het kleed.  Stikkies  een rij zilveren knoopjes die dakpansgewijs boven elkaar in het midden aan de voorkant van het witte blempt bevestigd zijn.  Streepte baai  mouwloos mannenoverhemd met verticale strepen.  Usters  klompen.  Wieken  de twee vleugels van de hul.  Witte blempt  speciaal vest,gemaakt van witte marseille,geborduurd met zwarte kruissteken en aan de voorkant gesloetn met zilveren hemdknopen. Zevenzolder  hoge pet voor mannen.  Zijden doek  strak opgerolde dunnen zwarte zijden doek voor mannen.  Zilveren knoop  sierknoop,gedragen op het blempie bij mannen en behorend bij de zilveren ketting.  Zilveren rijer  muntstuk uit de Republiek de Verenigde Nederlanden (1648-1795),gebruikt op de klap van een mannenbroek.Zeldzaam zijn de exemplaren uit de tijd van de Franse overheersing.  Zuidwester  met lijnolie waterdicht gemaakte gladde katoenen hoed met brede rand,die op de botter werd gedragen.